Onze Lieve Vrouw Hemelvaart parochie

Nederhorst den Berg

 

De vroegste tijden

In de Romeinse tijd waren de oeverwallen  langs de Vecht ten noorden van Utrecht hier en daar bewoond. Daarbuiten strekte zich een haast ondoordringbare wildernis uit. Rond 250 na Chr. daalde het inwonersaantal van het gebied drastisch. Pas vanaf het midden van de 7e eeuw zijn er weer wat aanwijzingen van bewoning. Het gebied kwam onder de macht van de Friese koning Radboud. Een van de grootgrondbezitters in deze streek was Wursing. Hij werd door de Friese koning verjaagd, omdat hij tot het christendom was overgegaan. Later, toen de machtsverhoudingen anders kwamen te liggen, kon Wursing terugkeren op zijn erfgoed in Werinon.

Werinon en Liudger

De oudste gegevens over het kerkelijk leven komen van de kerk van Utrecht. Rond 720 stichtte Bonifatius een kerk te Attingahem (Breukelen) en in ieder geval voor het jaar 809 vestigde Liudger of Ludgerus, kleinzoon van Wursing, een parochiekerk op zijn eigen grondgebied in Werinon (Nederhorst den Berg), dat zeker al in de eerste helft van de  8e eeuw een bewoonde nederzetting was en dat ook bleef in de woelige tijden van de Noormannen en de twee eeuwen daarna. Toen de tijden weer rustiger werden, kon Werinon als basis dienen voor een nieuwe uitbouw van het kerkelijk leven in de Vechtstreek.

De kerk van Werinon was de moederkerk, de “matrix ecclesia”, het kerkelijk en bestuurlijk centrum van een groot gebied. Werinon kan beschouwd worden als de oudste parochie van de noordelijke Vechtstreek. Van het eind van de 9e tot in de 10e eeuw bestreek de parochie het gebied van het latere Nederhorst den Berg, Ankeveen, Kortenhoef, Loenen, Muiden, Weesp, Naarden, Vreeland, Nigtevecht, Abcoude en Vinkeveen. Na de 10e eeuw, toen Werinon aan de bisschop van Utrecht kwam, vonden in de tijd van de grote ontginningen vele afsplitsingen plaats. Wanneer de naam van Werinon plaats maakte voor Nederhorst of  Nederhorst den Berg is niet duidelijk.
De parochies van Werinon/Nederhorst en Nigtevecht  vormden met de gebieden rond het “Overmeer” nog langere tijd een geografische eenheid met Nederhorst als het oude centrum. In de 13e eeuw werden de parochies van Ankeveen en Kortenhoef gesticht op het gebied van Werinon. Ze bleven nog lange tijd deel uitmaken van dit verband. De parochie van Ankeveen werd in het begin van de 14e eeuw van de moederparochie afgescheiden en vlak na 1380 werd de kapel van het H.Kruis te Kortenhoef een zelfstandige parochiekerk.

De kerk op de berg

Het kerkje van Werinon werd gebouwd op een natuurlijke heuvel, de top van een stuwwal uit de IJstijd. Door inklinking van de klei- en veengronden rondom de heuvel kreeg deze een steeds markantere plaats in het landschap. De stichter Liudger wijdde het kerkje toe aan Willibrord, de belangrijke geloofsverkondiger, de Apostel van Nederland.

In de 12e eeuw werd het houten bedehuis op de heuvel vervangen door een stenen kerk, die in eerste instantie niet groter was dan het huidige schip, waarschijnlijk met een apsis er achter.De toren stond voor het schip. Romaanse stijlkenmerken zijn nog te zien in de dikke muren. In de 14e eeuw werd de Romaanse apsis gesloopt en vervangen door het vijfzijdige koor met grote spitsboogvensters. Kort hierna werd aan de noordzijde een sacristie aangebouwd en een gotisch ingangsportaal aan de zuidkant.
Rond 1580, net voordat het gebouw door de Reformatie anders beheerd ging worden, besloten de bestuurders om de kerk te vergroten met een aanbouw aan de noordkant.
De gelovigen stelden er blijkbaar een eer in om het godshuis goed te onderhouden, te verfraaien en bij de tijd te houden.

De Reformatie

In de tweede helft van de 16e eeuw was Jan Hermanssen pastoor te Nederhorst den Berg. Hij was in Overmeer geboren en vanaf 1556 aan Den Berg werkzaam. Uit het Visitatierapport van 1593 komt hij naar voren als een oppassend geestelijke, die geen aanstoot gaf door zijn optreden en levenswijze. Hij had nog wel enige “afgodische  vormen” aangehouden en deed niet moeilijk als een gelovige nog prijs stelde op enige katholieke rituelen. In de kerk waren geen beelden en andere tekenen van roomsgezindheid meer aanwezig. Hermanssen verklaarde zich tot meerdere reformatie bereid. Het lijkt er op, dat hij geleidelijk met de nieuwe leer meegegroeide.
In Nigtevecht was in 1593 nog een pastoor in dienst en de kerk was nog helemaal rooms ingericht. Ook de koster was nog  van de oude leer. In 1602 kreeg ook Nigtevecht een echte predikant

In “Amstels Kerkelijk Leven” wordt vermeld: “De huislieden van deze streek waren erg gehecht aan de paapsche superstities, zodat de koster en de schoolmeesters om bij hen in de gunst te blijven ter wille van het smeer, den Peedicant gansch ongehoorzaam zijn.” Nog in 1606 klaagde men dat door de Bergse koster “de lieden van den suijveren godsdienst afgetogen” werden. In Nigtevecht waren op veel plaatsen “papen ende paepsche schoolmeesters” actief. Ook werd daar, in protestantse ogen, de zondag nog erg ontheiligd.

Na de Dordtsche synode van 1619 kreeg de Overheid meer greep op de organisatie van de kerk.

Naar de statiekerk te Ankeveen

De gelovigen, die trouw wilden blijven aan de oude leer waren gedwongen in het geheim bijeen te komen. Vanaf 1600 kreeg de katholieke organisatie weer enige vastere vorm. In alle stilte en op steeds wisselende plaatsen vonden liturgische bijeenkomsten plaats in particuliere woningen. Rondtrekkende priesters kwamen onregelmatig op bezoek om de mis op te dragen en de kinderen te dopen.
Later stond de Overheid oogluikend toe, dat eenvoudige, onopvallende gebouwen regelmatig gebruikt werden voor de R.K. erediensten. Hiervoor moest wel geld betaald worden. Waarschijnlijk is er aan de Hinderdam gedurende enige tijd een schuilkerk ingericht geweest.

Toen de organisatie van de katholieken weer enigszins op orde was, werden de katholieken van Den Berg, Nigtevecht en de roomse bewoners van de westzijde van de Vecht tegenover Overmeer geacht hun kerkelijke plichten te vervullen in Ankeveen, waar invloedrijke roomsen een statiekerk in stand hadden kunnen houden.
Het spreekt vanzelf, dat het regelmatig bijwonen van de H. Mis en deelname aan andere vormen van kerkelijk leven ernstig te lijden hadden onder de grote afstanden. Velen zullen slechts sporadisch de kerk hebben kunnen bezoeken.

Aan het eind van de 18e eeuw, toen er  in de Franse Tijd meer mogelijkheden voor de katholieken kwamen, maakten de roomse Bergers en Nigtevechters plannen om een eigen kerk te stichten.

Eindelijk een eigen kerk

In 1810 kocht de R.K. Gemeente huis en erf van Daniël Heineke aan de Voorstraat. Uit de mannelijke communicanten werd een bouwcommissie gekozen. Na veel problemen overwonnen te hebben kon in het voorjaar van 1811 met de bouw begonnen worden. Nadat op 2 september 1811 Joannes Smits als eerste pastoor van Nederhorst den Berg en Nigtevecht ingehaald was, kon 9 dagen later de kerk ingewijd worden. Aartspriester van Nooij droeg op plechtige wijze de eerste H. Mis op.

Het kerkje werd toegewijd aan Maria onder de titel Onze Lieve Vrouw Hemelvaart. Het eenvoudige kerkgebouw stond verscholen achter de bebouwing aan de Voorstraat en was voor de gelovigen alleen te bereiken via een gang achter de huizen om. Het torentje was vanaf de kade aan de overzijde van de Reevaart nauwelijks te zien. Maar dat zal de gelovigen weinig gedeerd hebben.

De 400 katholieken (waarvan 207 communicanten) hadden er erg veel voor over om hun kerk in stand te houden. De last van het onderhoud woog zwaar. Al in 1827 was het duidelijk, dat er aan een grootscheepse restauratie niet te ontkomen was. Het kerkbestuur richtte een verzoek aan de regering om geldelijke steun. De parochianen zouden zelf maar ƒ850,- kunnen opbrengen, terwijl er wel ƒ6.250,- nodig was. Na toestemming van het Gouvernement gingen de ijverige Bergers aan de slag, maar ze hielden zich niet aan de afspraken en dachten de klus voor veel minder geld te klaren. Na ingrijpen van de Aartspriester werd er volgens de afspraken gehandeld en kon het werk alsnog publiekelijk aanbesteed worden.

De financiële afwikkeling van de “buitengewone reparatie” verliep ook al niet soepel. Aannemer Dolmans claimde extra kosten, die hem volgens het kerkbestuur niet toekwamen. Al met al was de begroting van ƒ3000,- flink overschreden. Uiteindelijk leek het erop , dat de gebouwen er weer enige tijd tegen konden.

De kerk wordt te klein

In  1853 werd de statie van Nederhorst den Berg en Nigtevecht bij Pauselijk Decreet ingedeeld bij het bisdom Haarlem in het dekenaat Ouderkerk aan de Amstel. De grenzen werden toen ook officieel vastgesteld. De burgerlijke gemeenten Nederhorst den Berg en Nigtevecht en het gedeelte van Vreeland in de Hoekerpolder tegenover Overmeer, evenals de Nes met de buitenplaats Welgelegen, vielen onder de statie, die in 1859 tot parochie verheven werd.

In 1854 rapporteerde pastoor Schoonderbeek aan de bisschop: “De kerk is zwak gebouwd en thans te klein, waarvan ik steeds gezegd heb, zij is te goed om ze af te breken en te slecht om ze zo te laten”. De pastorie kon wel genade in zijn ogen vinden.
Tien jaar later was het onvermijdelijk, dat er weer wat moest gebeuren met het kerkgebouw. Het was veel te klein geworden voor het groeiend aantal gelovigen, vooral zomers als veel van elders gekomen turftrekkers en grasmaaiers de mis wilden bijwonen. Pastoor van der Ven had het liefst “eene schoone nieuwe kerk gebouwd, doch daartoe mislukte elke poging”. Van de vrijgevigheid van de parochianen kon niet veel verwacht worden, want de veepest zorgde voor veel ellende en schade bij de boeren. Daarom werd besloten voor ƒ300,- de kerk op te knappen en te vergroten, zodat er 80 zitplaatsen meer zouden zijn. Ook deze operatie verliep moeizaam. Er viel veel tegen en er moest een extra geldlening aangegaan worden om aan alle verplichtingen te kunnen voldoen.

De pastoor kreeg toestemming tot het houden van een “Buitengewone Inzameling tot bepaalde einden”. Deze speciale collecte bracht in het eerste jaar ƒ 270,- op.

Grootse plannen in Den Berg

In 1871 werd Paulus Vismans pastoor van de parochie van O.L.V. Hemelvaart. Bij de eerste aanblik zal hij beseft hebben, dat er in Den Berg vroeg of laat een nieuwe kerk zou moeten verrijzen. Op een zondag in 1876 begon het bevroren plafond boven het altaar tijdens de H. Mis te ontdooien. Het druppelde overal en de pastoor moest zijn uiterste best doen om te voorkomen dat er een druppel vocht in de kelk of op de hosties zou vallen. Het was duidelijk: zo kon het niet langer. Voortvarend ging hij aan de slag om gelden bijeen te krijgen. Belangrijk was de oprichting van de Processie Broederschap van O.L.V. van het H. Hart in 1880. Naast de verering van Maria was een van de doelstellingen geld bijeen te krijgen voor de bouw van een parochiekerk in Nederhorst den Berg.

In 1878 had Mgr. Snickers “het boeltje”afgekeurd en Vismans de opdracht gegeven daarin verandering te brengen. De pastoor wilde niets anders, maar de pas opgerichte R.K. Bewaar-, Naay- en Breischool zorgde al voor de nodige geldelijke problemen. Toch werd in 1881 door het kerkbestuur besloten tot het bouwen van een nieuwe kerk. In 1885 begonnen de plannen vastere vormen aan te nemen. Een jaar later kon van de heer van Blarcum uit Ankeveen een stuk grond gekocht worden aan de weg naar de Hinderdam en aan de Reevaart, in de bewoordingen van de pastoor “het schoonst gelegen stukje grond”. Deken Graaff van Ouderkerk aan de Amstel zag aanvankelijk nogal wat bezwaren, maar nadat hij het terrein bekeken had, bracht hij een positief advies uit bij het bisdom en op 10 juli 1886 kwam de toestemming tot aankoop binnen.
In 1888 was het zover. Architect Y. Bijvoets Gzn uit Amsterdam, een leerling van P.J.H. Cuijpers, kreeg de opdracht tot de bouw van de nieuwe Mariakerk. Voor de parochie had hij al enige kleinere opdrachtenuitgevoerd.  Hij ontwierp “een solide dorpskerk, zonder ornamenten, maar schoon in lijnen en een pastorie, solide maar eenvoudig, zoals dat voor een dorp past”, een neogotische driebeukige kruisbasiliek met een toren en een ruime pastorie. Om de kerk goed uit te laten komen in de omgeving werd een verhoging opgeworpen. Voor ruim ƒ 65.000,- kon het werk geklaard worden. Pastoor Vismans was erg optimistisch over de financieringsmogelijkheden. De Kerklening tegen 4 % zou ƒ60.000,- opbrengen, terwijl hij verder overtuigd was van de blijvende steun van de Processie Broederschap. De vicaris van het bisdom maakte zich. met de deken, ernstig zorgen over de wissel, die voor de toekomst op de parochie werd getrokken. Hij vroeg zelfs of de plannen niet enige tijd uitgesteld worden. Pastoor Vismans wist de vicaris te overtuigen van de soliditeit van zijn plannen en op 23 april 1888 kwam de bisschoppelijke machtiging binnen.

Tijd om te bouwen

Op 9 mei 1888 vond de aanbesteding plaats. Aannemer Krijnen uit Den Haag mocht het werk uitvoeren voor ƒ63.000,-. De bouw begon op 23 mei , woensdag na Pinksteren, met het slaan van de eerste van de 764 palen. De finale aflevering zou moeten plaats vinden voor of op 31 mei 1889. De eerste steen werd gelegd op 1 augustus en op 26 april 1889 kon de pastoor notuleren, “dat alles tot nog toe  goed en zonder ongelukken was afgelopen”.

Zo vlot als de bouw verliep, zo moeizaam verliep de financiële afwikkeling. De tiende betalingstermijn werd opgeschort, omdat de aannemer volgens het kerkbestuur niet aan zijn verplichtingen had voldaan. Ook de eindafrekening werd niet geaccepteerd. Het bisdom probeerde te bemiddelen, maar pastoor en kerkbestuur hielden het been lange tijd stijf. Tenslotte werd de zaak door bemiddeling van een advocaat geschikt. De aannemer kreeg volgens het kerkbestuur iets meer dan waar hij recht op had, maar dat moest dan maar. Pastoor Vismans bleef van mening, dat “die zaak is geëindigd en wel geheel en al in het voordeel van Kerkbestuur en Kerkekas”.

Hiermee waren de geldelijke problemen niet opgelost. De parochie moest nog heel wat opbrengen. In de oude kerk aan de Voorstraat werd een R.K. school ingericht en de aanleg van het nieuwe kerkhof en de tuin rond kerk en pastorie zorgde voor de nodige tegenvallers.

Gelukkig kwamen er heel wat giften binnen voor het interieur. Donderdag 4 oktober 1889 kon de nieuwe kerk in gebruik genomen worden voor de eredienst. De algehele kerkwijding kon pas op 25 augustus 1890 verricht worden door Mgr. Bottemanne, bisschop van Haarlem.

Niet iedereen in Den Berg was ingenomen met de komst van de prelaat. Tijdens de intocht werden twee leden van de erewacht gemolesteerd en in de loop van de avond vonden meerdere schermutselingen en vijandelijkheden plaats.

Geldelijke zorgen

Van vele kanten kreeg pastoor Vismans giften en bijdragen voor het interieur van de nieuwe kerk, met name van leden van de Processie Broederschap van elders, die de “Nova Creatura” als Broederschapskerk beschouwden. Zo kon het mooie Mariabeeld een waardige plaats krijgen op een nieuw Maria-altaar (1902)  en kreeg de kerkschilder Kees Dunselman de opdracht tot het vervaardigen van de Kruiswegstaties (1908). Ook de gebrandschilderde ramen naar ontwerp van Bijvoets konden dankzij donaties aangebracht worden. In 1906 kon een Maarschalkerweerdorgel geïnstalleerd worden. Het eenvoudige  hoofdaltaar kon in 1911 vervangen worden

Maar verder bleef de financiële situatie van de parochie voor lange tijd zeer zorgelijk. Alle zeilen moesten bijgezet worden om de zaken geldelijk op orde te houden, temeer daar ook de school tot de komst van de Zusters van de Voorzienigheid in 1904 voor hoge onkosten zorgde. In 1922 kon pastoor Van der Burg een nieuwe school naast de kerk inzegenen.

Pastoor Geenen, opvolger van Vismans, schreef duidelijk aan de deken, dat door de grote financiële perikelen de armen van de parochie te kort dreigden te komen: ”De geheele last komt neer op 420 communicanten, waarvan het grootste gedeelte arm is, een ander gedeelte hard voor het dagelijksch brood moet werken, en slechts een klein gedeelte meer dan het noodige heeft”.

De parochie had een zware last op de schouders gekregen. De vaste lasten waren aardig opgelopen en gebouwen en terreinen vergden de nodige uitgaven. In 1918 vroeg het kerkbestuur machtiging voor het doen van de uitgaven voor noodzakelijke herstelwerkzaamheden. Dankzij de steun van de Processie Broederschap en een gefortuneerde pastoor kon toen ook besloten worden naast de kerk een parochiehuis neer te zetten.

In 1935 vermeldde het Bouwrapport dat de gebouwen in een behoorlijke staat verkeerden. Alleen het kerkhof moest echt opgeknapt worden en de pastorie van buiten geschilderd.

De oorlogsjaren

In augustus 1940 kon gevierd worden, dat het kerkgebouw 50 jaar geleden ingewijd was. Gezien de omstandigheden werd besloten tot alleen een kerkelijke viering. De parochianen boden een H. Hartbeeld aan en gelden voor een nieuwe preekstoel.
Op 21 en 22 april 1943 werden op last van de Rijkscommissaris de klokken uit de toren gehaald. Direct na de klokkenroof werd een inzamelingsactie voor nieuwe klokken gestart.

Door gebrek aan licht en vuur moesten in 1944 de godsdienstoefeningen beperkt worden. Toch steeg het aantal communies. Op 18 januari moest pastoor Groot Albert van Benschop begraven, een van de drie slachtoffers van de razzia op zondag 14 januari.

In april 1945 kwam het terrein rond de kerk geheel onder water te staan. Het grootste deel van de beplanting overleefde dit niet. Na de oorlog werden er zo’n 1000 nieuwe planten en struiken geplant.

Voorjaar 1946 noteerde de pastoor: “Langzaamaan kwam er weer tekening in het godsdienstige leven … Alleen het Mishoren in de week is nog lang niet wat het zou kunnen zijn.”

Op 17 maart 1948 konden er twee nieuwe klokken gewijd worden, in 1949 kon de derde opgehangen worden en bij gelegenheid van het veertigjarig priesterjubileum van pastoor Groot in 1952 schonken de parochianen de vierde klok.

Herstel en vernieuwing in de jaren zestig

Na de oorlog werd het wel duidelijk, dat het onderhoud van gebouwen en terreinen zwaar op de parochie bleef drukken. Af en toe kon er wat opgeknapt worden, maar eind jaren was een grootscheepse restauratie onvermijdelijk. Pastoor Peereboom en het kerkbestuur pakten de zaak in 1960 aan. De kosten, geschat op zo’n ƒ 90.000,- , kwamen geheel ten koste van de parochiegemeenschap. De parochie was op dat moment wel schuldenvrij, maar had ook weinig bezittingen. Er werd een parochielening uitgeschreven, waar voor  ƒ57.000,- op ingetekend werd. De medewerking en offervaardigheid van de parochianen bleef erg groot. Ze werden dan ook op allerlei manieren door het kerkbestuur bij de zaken betrokken. Toen in september 1961 gevierd kon worden, dat Nederhorst den Berg 150 jaar geleden een eigen kerk kreeg, was de restauratie nog in volle gang.

Bij het vertrek van pastoor Peereboom was het karwei nog in volle gang. De scheidende pastoor toonde zich zeer tevreden over zijn parochianen, die lieten zien, dat ze ontzettend veel voor hun kerk en parochie overhadden.
In 1964 verklaarde de bisschoppelijke bouwinspecteur, dat de gebouwen voor de komende 75 jaar weer goed in orde waren. Dit bleek wel een wat optimistische visie te zijn.

In de jaren voor en na de oorlog was er ook in de parochie O.L.V. Hemelvaart sprake van een rijk geschakeerd verenigingsleven. Op zeer veel terreinen werden verenigingen en clubs opgericht, die allemaal een bijdrage probeerden te leveren aan het geestelijk of maatschappelijk welzijn in de parochie. Na 1960 verdwenen veel van die organisaties door het aangaan van een fusie met een andere, gelijkgerichte vereniging of organisatie. Andere verdwenen geruisloos van het toneel.

De Processie Broederschap van Onze Lieve Vrouw van het H. Hart, die vanaf 1880 een belangrijke rol speelde in de parochie en  de jaarlijkse bedevaart naar het Mariaheiligdom in Sittard organiseerde, verdween na 1965 van het toneel.

Van Ouderkerk naar Hilversum

Door de veranderde geografische situatie was de parochie nogal in een uithoek van het dekenaat Ouderkerk komen te liggen, terwijl men voor praktisch alles op ’t Gooi gericht was. Toen het dan ook duidelijk werd, dat het ’t Gooi bij het bisdom Haarlem zou worden ingedeeld, verzochten de besturen van de parochies van Weesp, Muiden en Nederhorst den Berg om indeling bij dat dekenaat. Ook de oprichting van de Stichting Opbouwcentrum voor Amstelland en Vechtstreek, waaraan de drie parochies financieel zouden moeten bijdragen, zonder dat er veel van geprofiteerd kon worden, speelde mee. Uiteindelijk werd de indeling bij het dekenaat Hilversum per 1 januari 1967 van kracht.

Op weg naar het KAN

In 1970 werd pastoor Al benoemd tot pastoor van de parochie. Tijdens dit pastoraat zouden zich grote veranderingen voltrekken. De Zusters van de Voorzienigheid, die het R.K.Onderwijs in Den Berg vanaf 1904 verzorgd hadden, vertrokken. De nieuwe liturgie en de moderne geloofsbeleving zetten flink door. Er kwam ook steeds meer contact met de andere kerkgemeenschappen. In de jaren tachtig werd het kerkgebouw door een grote groep vrijwilligers op verschillende punten onderhanden genomen. Het werd meer en meer duidelijk, dat er in de toekomst niet voor elke parochie meer een priester beschikbaar zou zijn.

Langzaamaan kwamen de contacten met de parochies van Ankeveen en Kortenhoef  op gang. De kerkbesturen kwamen geregeld bijeen in het KAN-overleg.
In september 1990 kon op grootse wijze het honderdjarig bestaan van de parochiekerk gevierd worden.

Toen pastoor Al vlak hierna vertrok, werd duidelijk, dat hij de laatste full-time pastoor van de parochie geweest was. Deken de Jong van Hilversum werd waarnemend pastoor, terwijl het pastoraat werd waargenomen door de pastoors van Kortenhoef en Ankeveen. Pas in 1995 kreeg de parochie weer een pastoor in de persoon van pater A. Bakker, tevens pastoor van Kortenhoef en Ankeveen. Hij nam het voortouw in de reorganisatie van de parochie met het oog op de grote veranderingen in de nabije toekomst. De samenwerking in het KAN  kreeg steeds vastere vorm aan.

Na een periode van pastoraal werker in het KAN werd in 1996 de pas tot priestergewijde Peter van der Weide de eerste pastoor van de gezamenlijke parochies van Kortenhoef, Ankeveen en Nederhorst den Berg. Inmiddels maken de KAN parochies deel uit van de RK regio Hilversum.

Veel werk aan, in en voor de kerk

Eind jaren tachtig bleek, dat er weer heel wat zou moeten gebeuren aan het honderd jaar oude kerkgebouw, sinds 1987 een provinciaal monument. De parochie kwam voor zeer hoge kosten te staan. Pastorie en parochiehuis moesten verkocht worden om een grote restauratie in gang te kunnen zetten. De restauratie van het interieur en de aanpassing van het priesterkoor aan de huidige liturgische eisen kon bijna helemaal uitgevoerd worden door eigen parochianen. Toen de kerk in 1994 in verband met de herstelwerkzaamheden voor een periode helemaal gesloten moest worden, konden de diensten in de oude Willibrordkerk op de heuvel gehouden worden. Onder de kerk werd een nieuwe parochieruimte, “de Molshoop”, ingericht. Een tienjarenplan werd opgesteld voor de volledige restauratie van de kerk met behulp van subsidies van de provincie Noord-Holland. Een zeer actief comité probeert door middel van acties als kerkeveilingen en rommelmarkten de nodige gelden bijeen te brengen. Verder zijn veel parochianen betrokken bij het gewone onderhoud in en rond de kerk en bij alle voorkomende werkzaamheden in de organisatie van de parochie.

Zo kan de R.K. kerk van O.L.V. Hemelvaart niet alleen betekenis houden als cultuurhistorisch monument, maar vooral als middelpunt van een levende en levendige geloofsgemeenschap.

Jan Baar



Voor wie meer wil weten:

P. Leupen
Werinon, Willibrord en Liudger (1996)
(In: Werinon nr. 22, tijdschrift HKNdB)

Jan Baar
Werinon  (1994)
(In: Werinon nr.16, tijdschrift H.K.NdB)

H.N. Karsemeijer
De bouwgeschiedenis van de Willibrordkerk (1993)
(In: Tussen Vecht en Eem )

J.C. van der Loos
De geschiedenis der parochie Nederhorst den Berg, 1811-1911 (1911)

J. Krol
De geschiedenis van Nederhorst den Berg (1949)

Jan Baar
Nu, gij bouwt niet uit weelde. Rond de bouw van de R.K. kerk te Nederhorst den Berg (1990)

Jan Baar, Ruud Bijlsma en Jan Veenman
De geschiedenis van drie parochies tussen Gooi en Vechtstreek (2000)

credits  / cookie gebruik