Het evangelie dat ik zojuist heb voorgelezen is een opeenstapeling van beelden, gelijkenissen en woorden van Jezus. Het is alsof Lucas, bezig met het schrijven van zijn evangelie, op zijn bureau nog een aantal papiertjes had liggen met teksten die hij nog niet had gebruikt. Hij vond ze waardevol genoeg om ze in zijn boek op te nemen. En de perikoop van vandaag is er het resultaat van. Op de eerste indruk is het een mengelmoes van verschillende zaken, een wanordelijk geheel, maar bij aandachtige lezing ontdek je er toch een lijn in. En de lijn, de leidende gedachte is: “Wees waakzaam.”

Jezus illustreert dat met uiteenlopende verhalen en uitspraken die passen in zijn tijd en die voor alle toehoorders toen begrijpelijk waren. Ik zou willen dat wij, de predikanten van nu, zulke levensechte verhalen konden vertellen. Waakzaam zijn, ja natuurlijk, we moeten de hele dag opletten, in het verkeer dat we geen ongelukken maken, in de omgang met onze medemensen, dat we ze niet op de tenen trappen, maar dat is allemaal nog negatief, we moeten ook een goede kans meteen benutten, we moeten een situatie kunnen lezen zodat we de juiste beslissing nemen.
Waakzaam zijn betekent uitkijken, op de uitkijk staan, dingen in de gaten hebben, op het puntje van je stoel zitten, vol verwachting zijn, ontvankelijk zijn voor wat er in de lucht hangt, de tekenen van de tijd verstaan. Je gaat naar Schiphol om iemand af te halen. Je staat in de aankomsthal te speuren of je je vriend of vriendin al ziet komen. Dat is waakzaam zijn.

En dat is precies wat Jezus bedoelt: waakzaam zijn met betrekking tot de komst van God. Want God is de Komende. Hij is de Aanwezige en de Komende. Dat lijkt een tegenstelling, maar dat is het niet. Zoals je van je geliefde een foto bij je hebt en zij of hij in je hart is zonder er lijfelijk te zijn en dan weer komt hij of zij en sluit je hem of haar in je armen. Zo is God de Aanwezige Afwezige of de Afwezige Aanwezige.

Jezus zegt dat “hij komt op het uur dat je hem niet verwacht.” Dat gaat niet op de eerste plaats over de dood, die kan je wel onverwachts overvallen, maar dat is niet de eerste betekenis. In het evangelie van deze zondag gaat het allereerst om het komen van God tijdens ons leven. Dat betekent dat je aandacht zo aangescherpt moet zijn dat je hem kunt herkennen in de mensen om je heen, in wat je overkomt, in wat je onder ogen krijgt.

Jezus gebruikt een gebeurtenis uit het leven om dat duidelijk te maken. Hij komt zoals er ’s nachts, tijdens je slaap, totaal onverwachts bij je ingebroken kan worden. Je wordt ’s morgens wakker en je hele huis ligt overhoop. Dan weet je dat er ingebroken is. Zo onverwachts komt hij ook. Jezus gebruikt voorvallen uit het gewone leven, voor de mensen verstaanbaar. Wat hij wil zeggen is: “Hij komt waar je je bevindt, hij komt op je werkplek, hij komt daar waar je hem niet verwacht.” Een huisvrouw moet weten: “Hij komt als ik bezig ben tussen de potten en pannen, met de stofzuiger en de wasmachine.” Een ambtenaar moet weten: “Hij komt als ik aan mijn bureau zit met dossiers en tabellen op mijn computer.” Een student moet weten: “Hij komt als ik college volg, als ik studeer, als ik me in de boeken verdiep.” Iedereen moet weten: “Hij komt als het goed met me gaat, hij komt als ik ziek ben, hij komt als ik verdrietig ben.”

Sta ik er open voor? Ben ik ontvankelijk? Of is mijn deur gesloten?
En hoe weet ik dat hij komt? Dat weet je als je hart door iets geraakt wordt. Door een opwekkend woord bijvoorbeeld, door het leed van een ander, door de vreugde als je slaagt. Het kan ook zijn dat je geraakt wordt bij onrecht, dan word je kwaad en verzet je je. Ook dat kan een teken zijn van zijn komen. Maar je moet je hart wel op de juiste plaats hebben. Als je oprecht bent en integer, dan zul je hem zien bij zijn komst. Jezus zegt: “Zalig de zuiveren van hart, zij zullen God zien.”

Als je hem niet ziet of hoort, staat je antenne niet goed afgesteld. AMEN.

Leo Wenneker



Het lied van de verlaten knecht

U bent een lange verre reis gaan maken;
u liet me op een goede dag alleen.
En ik moet sedertdien uw huis bewaken.
O Heer van mijn bestaan, waar bent U heen?

Ik roep uw naam tussen de hoge muren,
ik roep u buiten en u antwoordt niet.
Uw reis zou nog wel jaren kunnen duren,
de verten zijn een onbekend gebied.

O laat toch af en toe iets van u horen:
dat ik u in mijn leven niet vergeet
en in de ruimte mij niet voel verloren,
maar u nog steeds mijn heer en meester weet.

Dat ik uw lampen in de nacht laat branden
en overdag uw deur laat openstaan;
en dat ik zing: hij geeft mij nooit uit handen,
al is hij nu ook ver van mij vandaan.

Dat ik de stilte en leegte zal verdragen
en op uw komst vertrouw, ten einde toe;
dat ik, uw eigen knecht, mij af zal vragen:
‘wat zou mijn meester willen dat ik doe?’

Michel van der Plas

credits  / cookie gebruik