Ik herinner me uit mijn jeugd, ik was zeven, acht misschien, dat een pastoor op zondag in de mis een donderpreek hield, met overslaande stem en boze gebaren. Mijn moeder was niet te spreken over die preek, herinner ik me. En de naam van de pastoor weet ik ook nog. Wij woonden toen nog niet hier.
Ook in de Bijbel staan donderpreken. Vandaag krijgen we er twee te horen, de eerste lezing en het evangelie. Er wordt de waarheid in gezegd en de toehoorders de les gelezen, in de vorm van een verhaal, dat wel. En bovendien wordt de eerste niet luid en boos opgevoerd maar gezongen.
In de eerste lezing zingt Jesaja over de wijngaard van zijn vriend. Het gaat over een echte wijngaard die door zijn vriend voortreffelijk wordt verzorgd, maar helaas geen vruchten voortbrengt. Je gaat ongemerkt mee met de zingende profeet. Hij lokt je met zijn verleidelijke zang steeds verder het verhaal in en dan opeens klapt de val dicht en zit je gevangen. Hoe is het mogelijk dat die wijngaard niets oplevert? Welke tegenkrachten zijn daar werkzaam? Hij heeft er alles voor gedaan! Je krijgt medelijden met de bezitter om zijn verlies, om zijn economische tegenvaller. Maar dan komt de klap op de vuurpijl. Het verhaal heeft een diepere laag, heeft een dubbele bodem. Met de vriend is God bedoeld en de wijngaard is het huis van Israël. De wijngaard, dat zijn jullie!!! Nee, zijn wij dat??? Het is aanvankelijk een vriendelijk klinkende toespraak, maar wordt dan een donderpreek.
Het evangelie daarentegen is een keiharde banbliksem, een niets en niemand ontziende donderpreek, een die gewelddadig eindigt.
Moet ik nu voor u, in de lijn van deze twee lezingen, een strenge preek houden vol waarschuwingen en beschuldigingen? Bijvoorbeeld tegen de mensen die niet meer in de kerk komen? Dan schiet ik toch wel naast de roos. Hoogstens zou ik tegen u kunnen zeggen: “Denk niet dat je beter bent dan de mensen die van het geloof vervreemden, hun kinderen niet meer laten dopen en niet meer in de kerk trouwen.” Want dat is hoogmoed. En dat is een hoofdzonde.
Ik ga nu op mijn gebruikelijke toon verder. De wijngaardenier uit de eerste lezing verwachtte druiven, prachtige trossen, een rijke oogst, hij vond alleen maar wilde vruchten. Wat verwachtte God dan aan te treffen? Recht, en wat vond hij? Onrecht. Wat zocht hij? Betrachten van recht. Wat vond hij? Verkrachten van recht. “Mannen van Juda, ik en mijn gezin hadden geen eten. Ik heb jullie om brood gevraagd en jullie hebben mij weggestuurd met lege handen.” “Huis van Israël, ik kwam bij jullie in grote nood en jullie hebben de deur voor mij dichtgesmeten.” “Mannen van Juda, ik was ziek, ik zat gevangen en jullie hebben mij aan mijn lot overgelaten.”
In het evangelie wordt het nog erger. De wijnbouwers ontvangen de dienaren van de landeigenaar die komen om de opbrengst in ontvangst te nemen niet eens, ja de zoon die hij tenslotte zendt doden ze en ze eigenen zich de wijngaard toe. Hoe reageert de landeigenaar. Hij reageert zo: “Mannen van Juda, ik heb op jullie deur geklopt om onderdak en jullie hebben de deur voor mijn neus dichtgesmeten. Ik was vluchteling, ik was asielzoeker, maar jullie hebben me gezegd: ‘Daar zijn wij niet voor. Zoek het zelf maar uit.’” “Ik ben uit mijn land weggegaan omdat ik daar niet leven kon. Wij waren met velen op een wankele boot en jullie hebben ons niet willen aannemen, integendeel, jullie hebben de boot met man en muis voor jullie kust laten vergaan in de storm en geen hand naar ons uitgestoken.”
Maar de straf is ongekend streng. Het is alsof een dictator de nationale garde eropuit stuurt om de straten schoon te vegen. Zo doet God niet. Zou het kunnen zijn dat hier de menselijke schrijver zijn al te menselijke gedachten op God toepast? De mens denkt aan zware straffen, aan wraak. De mens denkt dat God zo doet als hij, maar zo is God niet. God is barmhartig. Gods gedachten gaan ver uit boven die van de mens. ”Ik denk gedachten van vrede, zegt God, en niet van onheil.”
U hoeft dus van mij geen donderpreek te verwachten, geen hel en verdoemenis, geen banbliksem, eerder goed nieuws, wel met een ondertoon van ernst, eerder een Bijbelse overweging waarin ik de verhalen van de Bijbel van toen wil vertalen naar uw en mijn leven hier en nu. AMEN.
Leo Wenneker