Fraai kun je het niet noemen wat Jakobus en Johannes deden. Noem het maar achterbaks, want achter de rug van de andere leerlingen om probeerden zij voor zichzelf een mooie positie te reserveren in het koninkrijk van Jezus. Het was wij eerst. Het was een blijk van eerzucht en ambitie. Zij wilden zich verheffen boven de anderen en wat het ergste was, dan macht kunnen uitoefenen. Zij bleken Jezus fundamenteel verkeerd begrepen te hebben wat dat koninkrijk betreft. De andere leerlingen trouwens ook, want die waren kwaad omdat Jakobus en Johannes hun voor waren geweest en een mooie positie voor hun neus hadden geprobeerd weg te kapen.
Het is pijnlijk als je verkeerd wordt begrepen, als je goede bedoelingen verkeerd worden uitgelegd, als je hoon oogst in plaats van bijval. Dat overkwam Jezus. Hij wilde de mensen niets anders leren dan dat God liefde is, van hen houdt en in vreugde en verdriet met hen meegaat. Maar in een wereld waar de mensen zich alleen maar laten leiden door ik eerst, moest hij op de duur wel tegenvallen. Allereerst de Schriftgeleerden en farizeeën: die hielden vast aan de letter van de wet en wilden altijd hun eigen gelijk halen; zij werkten hem stelselmatig tegen. Vervolgens de zeloten, zij die de Romeinen met geweld wilden verdrijven: zij deinsden niet terug voor het hanteren van het zwaard en moesten al gauw niets van hem hebben, want hij was tegen geweld. En dan de hogepriesters en hun familie: zij zagen hun winsten en hun invloed in gevaar komen en waren hem liever kwijt dan rijk. Nee, in een wereld die uit was op materieel voordeel, bij mensen die achter hem aanliepen omdat ze dachten iets bij hem te kunnen halen en beter van hem te worden, moest het op de duur wel uitlopen op smaad en hoon. Nadat Jezus een menigte van vijfduizend mannen had gevoed met vijf broden en twee vissen, wilden ze hem tot hun koning maken, want zo’n koning wilden ze wel. Maar Jezus wilde zo’n koning niet zijn. Ze hadden hem fundamenteel verkeerd begrepen.
In de eerste lezing hoorden we een klein fragment uit de profetieën van Jesaja, uit de zogenoemde ‘liederen van de dienaar van Jahweh’. De profeet schetst daarin een gaaf mens die goed leeft, maar doordat hij integer en niet corrupt is, is hij een aanklacht voor wie dat niet is. Hij wordt dan ook door de machthebbers uit de weg geruimd. Toen de leerlingen na Jezus’ verrijzenis die teksten lazen, wisten ze dat die op Jezus sloegen. Hij was de dienaar van Jahweh.
In de tweede lezing, een klein stukje uit de brief aan de Hebreeën, leert de schrijver van die brief ons dat wij een hogepriester hebben die de hemelen is doorgegaan, één die in staat is mee te voelen met onze zwakheden, want hij werd op de proef gesteld, precies zoals wij, afgezien dan van de zonde.
Ook wij begrijpen Jezus fundamenteel verkeerd, als wij ons laten leiden door eerzucht en ambitie. Wij kennen hem niet, als wij beter willen worden van hem en van onze dienst aan hem. Wij zijn net als de leerlingen toen, als wij onze godsdienst beoefenen om er iets voor terug te krijgen. Materiële vooruitgang mogen wij niet van ons geloof verwachten. Winzucht moet ons vreemd zijn, als wij iets doen voor de kerk, als wij vrijwillig onze diensten beschikbaar stellen. Eerzucht, ambitie moeten wij ver van ons houden, als wij een bijzondere positie innemen, als wij een eenvoudige dienst verlenen, en de begeerte om macht over anderen uit te oefenen hoort helemaal niet bij ons als wij in dienst staan bij Jezus, die dé dienaar van God was.
Hij was niet wereldvreemd. Hij zag hoe wereldheersers hun macht gebruikten. Hoe zij die waren aangesteld om voor anderen te zorgen eerst goed voor zichzelf zorgden, hoe zij met ijzeren vuist regeerden en hun onderdanen onderdrukten en uitbuitten, hoe zij hun macht misbruikten en de kleinen klein hielden, omdat zij zich groot voelden. Bij Jezus is het juist andersom. En hij zegt tegen zijn leerlingen: “Bij jullie mag dat niet het geval zijn.” Dus weg met de eerzucht en de ambitie die in dienst staan van wij eerst of ik eerst, weg met de winzucht, weg met de wil om macht uit te oefenen over mensen om je heen. Wil je de eerste zijn, dan moet je de slaaf van allen zijn, de minste, de laagste, de onderste. Dat zet de wereld op zijn kop.
Leo Wenneker
In de leer
Samen met uw volgelingen
meegaan door benarde tijden,
blootstaan aan vernederingen,
zinken in een zee van lijden:
kan ik dat?
Als de kleine, ongeziene
knecht van allen willen leven,
met u in de schaduw dienen
en het beste van mij geven:
leer mij dat.
Maar de bitterheid, de hele
beker tot de bodem legen,
alle pijnen met u delen,
uitgemergeld, kleingekregen:
moet ik dat?
O, tenminste naar u kijken,
u mijn goede wil aanbieden,
in de verte op u lijken,
bidden dat Gods wil geschiede:
leer mij dat.
Michel van der Plas